Loge geschiedenis

Wie zijn wij

Loge West-Friesland bestaat sinds 1858.
Wij zijn een mannenloge met gemiddeld 60 leden (er bestaan ook vrouwenloges en gemengde loges). Wij komen wekelijks bij elkaar, waarbij een van onze leden een bouwstuk (lezing) verzorgt met o.h.a. een filosofisch of maatschappelijk getint onderwerp, waarna wij hier gezamenlijk onze standpunten over vergelijken. Dit gebeurt niet via een discussie of debat waarbij leden hun gelijk willen halen; wij leggen onze standpunten naast elkaar met respect voor het standpunt van de ander.

Daarnaast zijn wij een broederschap en een inwijdingsgenootschap. Wij spreken elkaar aan als 'broeder' en gaan op hoffelijke wijze met elkaar om. Ongeveer eens in de maand voeren wij een ritueel uit dat wij graag voor onze nieuwe leden als een verrassing willen houden, daarom trachten wij de inhoud van onze rituelen geheim te houden. Wij zijn niet een geheim genootschap, maar dus wel een genootschap met geheimen. Een ritueel kan als thema hebben: de inwijding van een nieuw lid, de bevordering van een lid, de opening van ons nieuwe werkjaar en het zomer en winterfeest. De beleving van een ritueel is van nature een geheim; je kunt het pas doorvoelen als je het meegemaakt hebt.

Om lid te kunnen worden dient u een aanmeldingsprocedure te doorlopen, waarbij zowel van uw kant, als onze kant wordt gekeken of de vrijmetselarij passend is voor u, en of uw aanneming als lid een verrijking is voor onze loge.

 


Lees meer

Geschiedenis van Loge West Friesland

Loge West Friesland werd opgericht in 1858 en behoort daarmee tot de oudste verenigingen van de stad Hoorn. De aanwezigheid van vrijmetselaren gaat echter terug tot 1778 toen een militaire loge (L ‘Esprit de Corps) zich in Hoorn vestigde tezamen met het aan haar verbonden regiment.

Het rondtrekkende karakter van het regiment maakte echter dat er aan de aanwezigheid van een loge snel weer een eind kwam. Wanneer de stad Hoorn in het midden van de 19de eeuw uit een langdurige periode van recessie opkrabbelt, nemen een 10-tal vrijmetselaren afkomstig uit zes verschillende loges uit de regio, het initiatief tot oprichting van een nieuwe loge. In een brief gericht aan de Grootmeester Nationaal, Willem Frederik Karel Prins der Nederlanden, vragen zij toestemming om in Hoorn een loge te mogen oprichten met de naam ‘West-Friesland’ . Deze toestemming werd alras verleend en op 20 oktober 1858 werd de loge West-Friesland, in aanwezigheid van de befaamde schrijver mr Jacob van Lennep welke het Hoofdbestuur vertegenwoordigde, geïnstalleerd door het overhandigen van een constitutiebrief. Een kopie van dit document siert tot op heden de muren van het logegebouw.

Aanvankelijk vonden de bijeenkomsten van de loge plaats in het Logement ‘De Doelen’ doch dit bleek geen ideale plek van samenkomst. In 1863 werd een huis aan de Grote Noord gekocht maar toen het in 1872 mogelijk bleek het pand van de voormalige West Indische Compagnie aan de Binnenluiendijk aan te schaffen heeft men dit voortvarend ter hand genomen. Sedertdien vinden de wekelijkse bijeenkomsten van onze loge, alsmede die van de loge ‘De Eenhoorn’ plaats op deze markante plek die zo verweven is met de historie van onze stad (zie elders op deze website een beschrijving van de geschiedenis van het logegebouw).

 

Geschiedenis van de Vrijmetselarij

Vroege geschiedenis

Over de oorsprong van de vrijmetselarij bestaan vele boeiende, maar uiterst speculatieve, verhalen. Algemeen wordt aangenomen dat de vrijmetselarij haar wortels heeft in de Engelse en Schotse bouwgilden (lodges) van de late middeleeuwen. We moeten de leden van deze lodges niet zien als bouwvakkers, maar als hoog gekwalificeerde beeldhouwers en bouwmeesters die zich niet alleen met de praktische (operatieve) kanten van hun werk bezig hielden maar ook met de filosofische (speculatieve) achtergronden hiervan. Later zouden er steeds meer leden tot deze ‘loges’ zijn toegetreden die geen bouwlieden waren maar gegoede burgers en intellectuelen. Zij zorgden ervoor dat het speculatieve element steeds belangrijker werd hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de moderne vrijmetselarij.

De term ‘vrijmetselaar' is een vertaling van het Engelse 'freemason'. De herkomst van deze term staat niet vast. Het woord zou afgeleid kunnen zijn van 'freestone', een hoogwaardige kalksteen die vooral voor het fijne beeldhouwwerk werd gebruikt. Uit de term 'freestone mason' zou dan de naam 'freemason' zijn ontstaan. Het element ‘free’ in de naam zou ook betrekking kunnen hebben op de ambachtsman die zijn contractuele tijd als leerling had voltooid en daarna 'vrij' was om als gezel bij een andere meester te gaan werken; hij was dan 'free mason', vrije steenhouwer. Op die verklaring is de oude Nederlandse benaming ‘vrije metselaar’ gebaseerd.

 

De Oude Plichten

Het jaar 1717 wordt beschouwd als het startpunt van de georganiseerde moderne vrijmetselarij. In dat jaar werd op 24 juni in Londen door vier reeds bestaande loges een Grootloge opgericht.
De nieuwe vrijmetselaarsgeest kreeg uitdrukking in het ‘Constitutieboek’ dat de Schotse predikant James Anderson in 1723 opstelde en waarin een bewerking was opgenomen van de ‘Old Charges’ - Oude Plichten -, zoals deze eertijds onder de leden van de bouwcorporaties golden. Zij vormden - en vormen nog steeds - het belangrijkste deel van het oudste maçonnieke wetboek, waarin de zedelijke plichten van vrijmetselaren tegenover elkaar en de regeling van de werkzaamheden zijn vastgelegd.

 

Groei en vervolging

In de loop van de achttiende eeuw heeft de vrijmetselarij zich vanuit Groot-Brittannië over grote delen van Europa, Amerika en de rest van de wereld verspreid. In de meeste landen kreeg de vrijmetselarij een eigen karakter. Terwijl bijvoorbeeld de Angelsaksische loges meestal breed maatschappelijk waren samengesteld, was op het continent de invloed van de elite duidelijk merkbaar. Er deden zich ook randverschijnselen, uitwassen en scheuringen voor. De verlichtingsdenkbeelden van de vrijmetselarij hadden in de achttiende eeuw pauselijke veroordelingen en verbodsbepalingen tot gevolg. Overigens heeft de verhouding tussen de Rooms-katholieke kerk en de vrijmetselarij zich in de laatste jaren van de twintigste eeuw in een aantal landen in gunstige zin gewijzigd. Voor de hand ligt dat totalitaire systemen van zowel links als rechts de vrijmetselarij vanwege haar beginselen steeds als een bedreiging zien. Daarom was de vrijmetselarij in nazi-Duitsland en het fascistische Italië en Spanje verboden en werden vrijmetselaren vervolgd. Hetzelfde was van toepassing in landen met Communistische regimes.
Daartegenover stond een sterke toename van het aantal vrijmetselaren in de vrije wereld, tot ongeveer zes miljoen aan het begin van de jaren zeventig. De Verenigde Staten stonden toen met ruim vier miljoen vrijmetselaren bovenaan, gevolgd door Groot-Brittannië met ruim één miljoen en Canada met ruim een kwart miljoen. In Nederland zijn momenteel zo’n 150 loges actief met in totaal zo’n 6000 leden.

 

Vrijmetselarij in Nederland

Met hulp van vrijmetselaren uit Engeland en Frankrijk werd al in 1734 in Den Haag de eerste Nederlandse loge opgericht. In 1735 volgde de oprichting van een tweede loge, daarna van meer loges, ook in andere steden. Verdacht van Oranjegezindheid, werden de loges al spoedig door de patriottistische Staten van Holland verboden. Men vond het vreemd en verdacht dat mannen van verschillende politieke signatuur en kerkelijke gezindheid zich in één organisatie verenigden.

Na het herstel van het stadhouderschap, in 1744, herleefde de vrijmetselarij. In 1756 sloten tien loges zich aaneen tot de ‘Groote Loge der Zeven Verenigde Nederlanden’, deze benaming werd in 1817 gewijzigd in de ook nu nog geldende: Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden.
Twee prinsen uit het huis van Oranje hebben in de negentiende eeuw de functie van grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren bekleed: Prins Frederik (de jongere broer van Koning Willem II, die zelf ook vrijmetselaar was) van 1816-1881, en Prins Alexander (de jongste zoon van Koning Willem III) van 1882 tot zijn vroege dood in 1884. Het koloniale tijdperk is van invloed geweest op de verbreiding van de vrijmetselarij vanuit ons land. Nederlanders vestigden zich op de Antillen, in Suriname, op Ceylon, in India, Zuid-Afrika en Rhodesië, het voormalige Nederlands-Indië, China en Brazilië. Zestien loges buiten Nederland, onder andere op de Nederlandse Antillen en in Suriname, behoren nog steeds tot de orde.

In 1940 werd de Orde door de Duitse bezetters als een der eerste tot verboden vereniging verklaard. De wereldvermaarde Ordebibliotheek en het kostbare museumbezit werden naar Duitsland afgevoerd. Grootmeester Hermannus van Tongeren werd gearresteerd en kwam op 29 maart 1941 om het leven in het concentratiekamp Sachsenhausen. Kort na het eind van de oorlog werd het grootste deel van bibliotheek en historisch archief in schuren nabij Frankfurt gevonden en teruggebracht.

In 1939 telde de orde ruim 4.100 leden en 67 loges. Na de bezetting van Nederland en het eind van de oorlog in het Verre Oosten, was dit aantal gedaald tot drieduizend leden en 64 loges. Na 1945 is aanvankelijk het ledental in Nederland, ook door de repatriëring van vrijmetselaren uit Indonesië, sterk toegenomen. Tot 1970 liep de groei van het aantal loges vrijwel gelijk met die van het aantal leden. Na 1970 nam het aantal loges verder toe, terwijl het ledental min of meer constant rond zesduizend bleef, dit mede dankzij vele openbaar toegankelijke evenementen.

In de logerituelen liggen spirituele, ethische en morele waarden besloten, maar ieder moet die er persoonlijk in ontdekken. Daarmee sluiten wij meer dan ooit aan bij een diepe behoefte in de maatschappij. Het individuele verlangen naar diepte, zingeving en mysterie is misschien nog nooit zo krachtig tot uiting gekomen als in deze tijd.”